Latijnse naam:
Eptesicus serotinus
De laatvlieger weegt 15 tot 35 gram en heeft een spanwijdte van 32 tot 38 cm. De laatvlieger is een van de grootste vleermuissoorten in Nederland en hij heeft relatief lange en brede vleugels. Zijn vacht is tweekleurig: koffiebruin op de rug en koffie-met-melk bruin op de buik. Zijn gezicht, oren en vlieghuid zijn zwartbruin. Zijn oren zijn relatief klein en meer lang dan breed. De laatvlieger kreeg zijn naam, omdat hij ’s avonds later uitvliegt dan een andere grote vleermuis: de rosse vleermuis.
Het geluid van de laatvlieger tijdens de jachtvlucht zijn FM-qcf pulsen van 60-25 kHz met een pulsduur van 13 milliseconden. In open ruimte FM-qcf-pulsen van 27-25 kHz. De hoogste geluidsterkte ligt bij 25 kHz.
Verblijfplaatsen:
Kraamkolonies van laatvliegers komen voor zover bekend alleen in gebouwen voor. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder het lood rondom de schoorsteen. Soms worden ze ook op zolders aangetroffen. Ze zijn zelden in vleermuiskasten te vinden. In de paartijd (september-oktober) worden vergelijkbare verblijven gebruikt. De (kraam)groepen bestaan meestal uit enkele tientallen tot maximaal 150 dieren. De jachtgebieden liggen in een straal van 1 tot 5 km (zelden meer) rondom de kolonie.
In de winter zoeken laatvliegers nauwe en relatief droge plaatsen op zoals spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten. Over de winterslaapstrategie is weinig bekend. Ze zijn van november tot maart/april vrijwel onvindbaar.
Voedsel:
De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Hij vliegt vaak op 5 tot 10 meter hoogte, maar soms ook wel hoger tussen de boomtoppen. In dorpen en aan de rand van steden kan men in de schemering laatvliegers rond lantaarnpalen, in tuinen en in parken zien jagen. Soms jagen ze in groepjes. Kenmerkend voor laatvliegers zijn de relatief trage vleugelslag en de langzame vlucht in lange banen met wijde bochten en plotselinge uitvallen.
Laatvliegers vangen insecten hoofdzakelijk uit de lucht, maar pakken soms ook prooien van bladeren of van de grond. Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen.