Latijnse naam: Plecotus auritus
Kenmerken:
Gewicht: 4,5 tot 12 gram
Spanwijdte: 24 tot 28,5 cm
Zijn naam zegt het al: de gewone of bruine grootoorvleermuis heeft grote oren: ze kunnen 3 tot 4 cm lang worden en dat is meer dan de helft van het lichaam van de vleermuis. De gewone grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis en heeft in verhouding brede en lange vleugels. Omdat de rugvacht van de gewone grootoorvleermuis bruin-geel van kleur is, wordt hij ook de bruine grootoorvleermuis genoemd.
Het geluid van gewone grootoorvleermuizen varieert naar gelang de omgeving. Over het algemeen gebruiken ze zachte, korte FM-pulsen van 80-18 kHz. In meer open gebied gebruiken ze FM-qcf pulsen van 60-12 kHz, die tussen 25 en 12 kHz overgaan in een kort qcf-deel. Grootoorvleermuizen ‘fluisteren’ tijdens de jacht, ‘bidden’ en circelen rond bladeren en twijgen. Daarbij stoten ze ook luide ‘knallen’ van 42-12 kHz uit met een pulsduur van 7 milliseconden.
Verblijfplaatsen:
Gewone grootoorvleermuizen worden in de zomer veel in gebouwen aangetroffen: op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen, maar ook in holten en spleten in bomen (zoals het geval is op Tapijn) en in nest- en vleermuiskasten. Meestal vormen ze daarbij vrij kleine groepen van 5 tot 25 dieren met een maximum van 80 dieren.
Tijdens de winter verblijven gewone grootoorvleermuizen liever ondergronds. Denk bijvoorbeeld aan grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders. De winterslaap duurt van oktober/november tot maart/april. Maar net als de gewone dwergvleermuis is ook de gewone grootoorvleermuis geen stabiele winterslaper.
De winterverblijven van de gewone grootoorvleermuis bevinden zich meestal in de directe omgeving van de zomerverblijven (max 50 km ervandaan).
Voedsel:
Gewone grootoorvleermuizen jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op een afstand van maximaal 3 km. Ze volgen hagen en houtwallen, maar vooral in bos of kleinschalig landschap vliegen ze gewoon tussen de bomen door. De jachtvlucht van de gewone grootoorvleermuis is langzaam en wendbaar, dicht op of door de vegetatie. Daarnaast kunnen ze “bidden” (fladderend op een plek vliegen), op die manier kunnen ze zelfs insecten van bladeren af pakken.
Verschillende soorten nachtvlinders kunnen de geluiden horen die vleermuizen maken voor hun echolocatie. Als reactie hierop laten ze zich vallen. Om dit te voorkomen gebruiken grootoorvleermuizen zeer zachte echolocatiegeluiden (“fluisteren”). Ze ontdekken de prooien niet alleen met hun echolocatie, maar ook met hun ogen en door te luisteren naar het ritselende geluid dat een prooidier maakt. Soms landen ze op de grond om een prooi uit het gras te pakken.