Latijnse naam: Pippistrellus pippistrellus
Kenmerken:
gewicht: 3,5 tot 8 gram
spanwijdte: 18 tot 24 cm
De gewone dwergvleermuis is een kleine vleermuis met in verhouding vrij lange, smalle vleugels.
Het “geluid” van de jachtvlucht van de gewone dwergvleermuis varieert naar gelang de omgeving: in gesloten omgeving korte FM-qcf-pulsen, waarvan de piekfrequentie in het qcf-deel tussen 45 en 50 kHz ligt. In open terrein worden langere FM-qcf-pulsen gebruikt, waarbij de piekfrequentie in het qcf-deel tussen 42 en 45 kHz ligt.
Verblijfplaatsen:
Kraamkolonies van de gewone dwergvleermuis bevinden zich in Nederland voornamelijk in gebouwen. De grootte van zo’n kolonie kan variëren van enkele tientallen tot meer dan 200 dieren. In de herfst zijn de baltsvluchten van de mannetjes goed op te sporen. Ook de paarverblijven van de gewone dwergvleermuis bevinden zich voornamelijk in gebouwen, maar zijn vaak moeilijk op te sporen.
Overwinteren doen gewone dwergvleermuizen soms solitair, maar ook in groepen. Dat kan op allerlei plaatsen in gebouwen: in spouwmuren, onder dakpannen, achter betimmering en daklijsten. Door de relatief milde winters in Nederland zijn gewone dwergvleermuizen geen vaste winterslapers. Bij hogere temperaturen verlaten ze toch hun schuilplaatsen om op jacht te gaan.
Voedsel:
De gewone dwergvleermuis jaagt het liefst langs waterpartijen en beschutte oevers. Ze jagen daarbij relatief snel en wendbaar in een grillige vlucht met veel bochten en lussen en vliegen op enige afstand (1 tot 8 m) langs de vegetatie. Ze vliegen op een hoogte van gemiddeld 2 tot 5 m.
Gewone dwergvleermuizen vangen een breed spectrum aan veelal kleinere prooien uit de lucht en pakken dat wat voorhanden is. Ze eten voornamelijk muggen, dansmuggen, schietmotten, maar ook haften, gaasvliegen, nachtvlinders en soms ook kevers.